Bibliotheek
Voederkwaliteit

Jakobskruiskruid heeft een erg giftig kantje

15 april 2025

Citeren als:

Luka Grahovac, Aaron De Decker & An De Schrijver (2025). Jakobskruiskruid heeft een erg giftig kantje. Website HOGENT, www.biodiversgrasland.be en www.biodiversgrasland.nl

Jakobskruiskruid (Jacobaea vulgaris, synoniem: Senecio jacobaea) is een van de belangrijkste giftige graslandplanten voor vee in Vlaanderen. De risico’s op vergiftiging zijn bijzonder hoog en de schadelijke gevolgen aanzienlijk, wat het resultaat is van een combinatie van factoren. De plant is uiterst algemeen verspreid in Vlaanderen en zelfs kleine hoeveelheden kunnen al vergiftigingsverschijnselen veroorzaken. Daarenboven treden de symptomen vaak pas na verloop van tijd op, wat het moeilijk maakt om de link met de oorzaak te leggen. De werking van de gifstoffen is cumulatief: ze stapelen zich op in het lichaam en veroorzaken op termijn onherstelbare schade. Bovendien verliest Jakobskruiskruid bij het drogen, zoals in hooi, zijn bittere smaak, terwijl de giftigheid volledig behouden blijft. Hierdoor herkennen dieren het minder snel en kunnen ze het toch opnemen.

Jakobskruiskruid wordt daarom terecht beschouwd als een risicosoort in graslanden waar vee of paarden grazen. Tegelijkertijd heeft de plant ook een interessante ecologische waarde. In dit artikel worden de verspreiding, giftigheid, ecologische rol en beheerstrategieën van Jakobskruiskruid besproken, met bijzondere aandacht voor waarnemingen uit het HerBioGras-project.

Jakobskruiskruid bevat pyrrolizidine-alkaloïden Alle plantendelen zijn giftig voor zoogdieren, zowel vers, gedroogd en gekookt waarbij de jonge planten en bloemdelen het giftigst zijn. @Lars Soerink - VILDA

Verspreiding

Jakobskruiskruid is een Eurosiberische soort die in grote delen van Europa voorkomt, maar in verspreiding en talrijkheid sterk varieert. In Wallonië is de soort algemeen, in Vlaanderen komt ze nog meer voor. Toch zijn er binnen Vlaanderen duidelijke regionale verschillen, vooral door de voorkeur voor zandige bodems.

Ook buiten Europa is Jakobskruiskruid bekend: in onder meer Australië en de Verenigde Staten wordt de soort beschouwd als een invasieve exoot met ernstige gevolgen voor paardenhouders en de veeteelt.

Giftigheid van Jakobskruiskruid

Jakobskruiskruid is giftig voor mens en dier door de aanwezigheid van pyrrolizidine-alkaloïden (PA’s) en in mindere mate oxalaten. De belangrijkste PA’s zijn jacobine en senecionine, naast stoffen als jaconine, jacodine, jacosine, seneciphylline en senkirkine. In totaal bevatten de planten zo’n 0,2 tot 0,3% PA’s van het drooggewicht.

Alle plantendelen zijn giftig: zowel vers, gedroogd (zoals in hooi) als gekookt. De jonge planten en bloemhoofdjes bevatten de hoogste concentraties. De PA’s zelf zijn niet direct giftig. Pas na opname via het spijsverteringsstelsel worden ze in de lever omgezet in schadelijke en onschadelijke metabolieten. De schadelijke metabolieten binden zich onomkeerbaar aan DNA in levercellen, wat leidt tot celbeschadiging of zelfs leverkanker. Omdat deze omzetting in de lever gebeurt, situeert de meeste schade zich daar, al kunnen ook de longen en nieren aangetast worden.

Het toxische effect is cumulatief: herhaalde opname van kleine hoeveelheden PA’s leidt tot opeenstapeling en dus tot schade op langere termijn. Vergiftiging kan zich zo op twee manieren voordoen:

Acute vergiftiging

Acute vergiftiging ontstaat na een eenmalige opname van een grote hoeveelheid pyrrolizidine-alkaloïden (PA’s). Het komt minder vaak voor, maar verloopt meestal fataal binnen enkele dagen tot weken. De oorzaak is vaak hooi met een hoge concentratie Jakobskruiskruid, of weilanden waar de plant zo dominant is dat dieren geen andere keuze hebben. In normale omstandigheden mijden ze de plant, maar bij voedselschaarste – zoals op slecht beheerde (paarden)weides of in natuurgebieden met weinig begrazing – kunnen ze er toch van eten.

Chronische vergiftiging

Chronische vergiftiging ontstaat door langdurige opname van kleine hoeveelheden pyrrolizidine-alkaloïden (PA’s). Deze gifstoffen stapelen zich op in het lichaam, waardoor symptomen vaak pas na enkele weken tot maanden zichtbaar worden. Typische risico’s zijn het eten van jonge scheuten tijdens het grazen, of hooi dat licht besmet is met Jakobskruiskruid. De schade aan de lever is onomkeerbaar en ongeneeslijk, en kan uiteindelijk leiden tot het afsterven van leverweefsel en de dood.

Niet alleen dieren lopen gevaar. Ook mensen kunnen indirect blootgesteld worden aan PA’s. Zo kunnen melk van koeien die Jakobskruiskruid gegeten hebben, en honing afkomstig van de nectar van deze plant, eveneens PA’s bevatten. Bij regelmatige consumptie kunnen deze producten schadelijk zijn voor de gezondheid.

De gevoeligheid voor Jakobskruiskruid verschilt sterk per diersoort. Hieronder volgt een overzicht van de symptomen en letale dosissen (LD), waarbij LD staat voor de dosis die bij orale opname fataal is voor alle dieren. De voornaamste bron van deze informatie is het boek Risicoplanten voor dieren van Prof. De Cleene (2015).

Paarden

In Vlaanderen zijn paarden het meest gevoelig voor Jakobskruiskruid. Zelfs kleine hoeveelheden kunnen al ernstige gevolgen hebben. Jakobskruiskruid veroorzaakt ernstige leverbeschadiging, zowel bij eenmalige hoge opname (acute vergiftiging) als bij langdurige inname van kleinere hoeveelheden (chronische vergiftiging of seneciose).

Typische symptomen zijn een gebrek aan eetlust, gewichtsverlies, verlies aan conditie en geelzucht. Bij chronische gevallen kunnen ook koliek, obstipatie of bloederige diarree optreden, evenals pijnlijk persen, soms met een rectumprolaps. Verder komen bloed in de urine, kortademigheid, frequent geeuwen en fotosensibiliteit regelmatig voor. Naarmate de leverschade toeneemt, ontstaan neurologische symptomen zoals onrust, spiercoördinatiestoornissen, likzucht, lopen op de tenen, met het hoofd tegen muren of de grond drukken, convulsies en uiteindelijk coma. In acute gevallen kan de dood volgen binnen enkele dagen tot weken; bij chronische vergiftiging is het proces trager, maar even onomkeerbaar en fataal.

De letale dosis (LD) van Jakobskruiskruid bij paarden varieert per individu, maar ligt gemiddeld tussen 5 en 20% van het lichaamsgewicht aan verse planten. Omgerekend komt dit overeen met 0,05 tot 0,20 kg verse plant per kilogram lichaamsgewicht. Ook in gedroogde vorm, zoals in hooi, blijft de plant giftig.

Ter illustratie:

➤ Voor een kleine pony kan een dosis van 4 kg verse of 0,5 kg gedroogde planten al dodelijk zijn.

➤ Een klein paard loopt risico vanaf ongeveer 14 kg vers of 2 kg gedroogd Jakobskruiskruid.

➤ Voor een groot paard bedraagt de letale dosis gemiddeld 20 kg vers of 3 kg gedroogd kruid.

Runderen

Ook bij runderen kan Jakobskruiskruid ernstige leverschade veroorzaken. Vergiftiging komt meestal voor na het eten van hooi waarin Jakobskruiskruid aanwezig is, of wanneer er door schaarste onvoldoende andere vegetatie beschikbaar is.

Typische symptomen zijn een gebrek aan eetlust, snel gewichtsverlies en een verminderde melkproductie. Het dier krijgt een ruige vacht en kan last krijgen van fotosensibiliteit (overgevoeligheid voor zonlicht). Inwendige symptomen zijn onder meer een abnormaal gevulde pens, vochtophoping in de buikholte, en stinkende, waterige of bloederige diarree. In sommige gevallen treedt een rectumprolaps op.

Bij ernstige leverschade kunnen zich ook neurologische symptomen voordoen, zoals slaperigheid, sloomheid, plotse opgewondenheid, en het drukken met het hoofd tegen muren of de grond. Zonder ingrijpen leidt dit uiteindelijk tot de dood.

De gemiddelde letale dosis voor runderen is vergelijkbaar met die van paarden:
➤ 5 tot 20% van het lichaamsgewicht aan verse planten, oftewel
➤ 0,05 tot 0,20 kg verse plant per kilogram lichaamsgewicht.

Geiten

Geiten zijn minder gevoelig dan paarden en runderen, maar kunnen toch vergiftigd raken door Jakobskruiskruid, vooral bij langdurige opname. Symptomen zijn vaak minder uitgesproken en worden soms pas laat opgemerkt.

Typische tekenen van vergiftiging zijn een gebrek aan eetlust en een opvallende gespannen of achterovergebogen lichaamshouding. In de terminale fase kan ook slaperigheid optreden.

De letale dosis (LD) ligt veel hoger dan bij paarden en runderen:
➤ tussen 125 en 400% van het lichaamsgewicht aan verse planten, of
➤ 1,25 tot 4,0 kg verse plant per kilogram lichaamsgewicht, gespreid over een periode van 152 tot 388 dagen.

Deze hoge drempel verklaart waarom geiten soms worden ingezet in beheer, al blijft voorzichtigheid geboden bij langdurige graasdruk in besmette percelen.

Schapen

Schapen zijn de minst gevoelige grazers voor pyrrolizidine-alkaloïden en worden daardoor soms zelfs bewust ingezet bij het beheer van Jakobskruiskruid in graslanden. Volgens sommige bronnen vertonen schapen weinig tot geen symptomen van vergiftiging, zelfs bij langdurige blootstelling. Toch is volledige immuniteit niet bewezen, en langdurige of intensieve opname blijft een risico. Bij overmatige inname kunnen alsnog symptomen optreden, maar dit werd tot nu toe zelden gerapporteerd.

De letale dosis ligt dan ook aanzienlijk hoger dan bij andere grazers:
➤ meer dan 2 kg verse planten per kilogram lichaamsgewicht.

Deze hoge tolerantie maakt schapen bij uitstek geschikt voor begrazing van percelen met Jakobskruiskruid, op voorwaarde dat de plant niet volledig de vegetatie domineert.

Kippen

Ook kippen zijn gevoelig voor de giftige stoffen in Jakobskruiskruid, al is er minder onderzoek beschikbaar over de exacte effecten. De vergiftiging bij kippen leidt meestal tot ernstige leverbeschadiging en kan bij voldoende opname dodelijk zijn.

De letale dosis (LD) voor kippen ligt relatief laag:
➤ ongeveer 50 gram verse plant per kilogram lichaamsgewicht.

Gezien het lage lichaamsgewicht van kippen betekent dit dat zelfs kleine hoeveelheden Jakobskruiskruid in het voeder of in een afgezette buitenloop al risico’s kunnen inhouden.

Ecologie van Jakobskruiskruid

Jakobskruiskruid is in Vlaanderen uiterst algemeen, dankzij zijn brede ecologische amplitude. De soort voelt zich thuis op een breed spectrum van bodems en groeit vooral goed op open, droge tot matig vochtige, stikstofarme tot matig voedselrijke bodems met een neutrale tot licht zure pH.

Typische groeiplaatsen zijn:

➤ Slecht beheerde (paarden)weides met overbegrazing,

➤ Voormalige landbouwpercelen die omgevormd worden tot natuurgebied,

➤ Natuurgebieden waar het beheer (nog) niet gericht is op verschraling of vegetatiedichting.

Deze locaties hebben enkele belangrijke kenmerken gemeen: er is sprake van bodemverstoring en/of de vegetatie is vaak open of schaars, wat zorgt voor kale plekken. Jakobskruiskruid is een typische pioniersoort, die zich snel vestigt op verstoorde bodems. De soort heeft een korte kiemtijd en ontwikkelt een langlevende zaadbank. De windverspreiding van de zaden gebeurt meestal over korte afstand, maar volstaat om open plekken snel te koloniseren.

Na vestiging zal de plant geleidelijk verdwijnen onder invloed van natuurlijke successie. Wanneer de vegetatie dichter wordt of wanneer een viltlaag ontstaat, lukt het de soort niet meer om te kiemen. Ook bodemmoeheid speelt een rol: langdurige aanwezigheid op dezelfde plaats kan leiden tot negatieve bodemeffecten, wat uiteindelijk de hergroei afremt.

Toch kan Jakobskruiskruid langer aanwezig blijven als het perceel actief beheerd wordt. Regelmatig maaien en (over)begrazing remmen concurrenten af, en zorgen tegelijk voor verstoring en open plekken, wat kieming net in de hand werkt. Daarnaast kunnen droge zomers (zoals in recente jaren) de verspreiding bevorderen. Door verdroging ontstaan kale plekken, waarin zaden – zowel nieuwe als uit de zaadbank – uitstekende kiemcondities vinden. Tijdens natte zomers groeit de vegetatie sneller dicht, waardoor Jakobskruiskruid minder kansen krijgt. De plant is immers niet grondwaterafhankelijk en groeit maximaal op matig vochtige bodems.

De bloemen van Jakobskruiskruid zijn nectarkampioenen - ze worden dan ook druk bezocht door tal van zweefvliegen en andere insecten die geen last hebben van het gif. Foto via Shutterstock.

Ecologische waarde en rol in graslandecosystemen

Hoewel Jakobskruiskruid vaak als ongewenste plant wordt beschouwd vanwege de giftigheid voor vee, speelt het een belangrijke ecologische rol in graslandecosystemen. De plant is een typische pionier, die snel blote bodem koloniseert en zo bijdraagt aan het herstel van vegetatiestructuur na verstoring.

In natuurgebieden komt Jakobskruiskruid geregeld voor, maar de soort is nergens een sleutelsoort. In de beoordelingssystemen van de Vlaamse Natura 2000-habitats (LSVI-tabellen) wordt Jakobskruiskruid in tien habitattypes zelfs beschouwd als indicator van verstoring, zoals verruiging, ruderalisering, bodemverdichting en verdroging.

Toch is de plant van groot belang voor insecten. In Zweden werden 51 tot 100 soorten geregistreerd die met Jakobskruiskruid geassocieerd zijn (Tyler et al., 2021). In België loopt dat aantal volgens recente schattingen op tot meer dan 200 soorten, alleen al voor insecten. Kommavlinder, kleine vuurvlinder, bruin blauwtje en harkwesp maken gebruik van de nectar – die in hoge hoeveelheden geproduceerd wordt (meer dan 200 g suiker/m²/jaar). De sint-jakobsvlinder gebruikt Jakobskruiskruid als waardplant. De rups (zebrarups) slaat de PA’s op in zijn lichaam en wordt hierdoor giftig voor predatoren, vooral vogels.

Jakobskruiskruid combineert zo een ecologische schaduwzijde met een grote biodiversiteitswaarde, zeker voor bloembezoekende insecten en als tijdelijke dekking op verstoorde bodems. Het is belangrijk om deze dubbelrol in beheer en communicatie mee te nemen.

Zijn de bloemen van Jakobskruiskruid giftig voor insecten?

Hoewel Jakobskruiskruid giftig is voor zoogdieren, vormen de bloemen geen gevaar voor bloembezoekende insecten zoals bijen, zweefvliegen en vlinders. De nectar en het stuifmeel bevatten vrij lage concentraties pyrrolizidine-alkaloïden (PA’s) en worden goed verdragen.

Sterker nog: voor sommige soorten, zoals de Sint-jakobsvlinder, zijn de PA’s zelfs een troef. De rups slaat deze gifstoffen op in zijn lichaam en wordt daardoor oneetbaar voor vogels – een vorm van chemische verdediging.

PA’s kunnen via nectar wel in honing terechtkomen. Dit vormt geen risico voor de bijen zelf, maar kan wel aandacht vragen voor de veiligheid van de honing voor menselijke consumptie.

Jakobskruiskruid in HerBioGras

Binnen het HerBioGras-project werd Jakobskruiskruid slechts sporadisch waargenomen. Tussen 2017 en 2024 kwam de plant voor in slechts 9 van de 90 proefvlakken, verspreid over 3 locaties met plots van 4 x 5 meter.

In het eerste jaar (2017) ontbrak de soort volledig. Daarna volgde een lichte toename, met een maximale bedekking van 2% in uitzonderlijke gevallen. In de meeste gevallen bleef het bij 0,1% bedekking of één plant per plot. In 2023 daalden de aantallen opnieuw, en in 2024 verdween de soort volledig uit alle proefvlakken.

Een mogelijke verklaring voor deze afname is het natte weer in 2023 en 2024. Volgens metingen in Ukkel behoren deze jaren tot de vijf natste sinds 1991, met 2024 zelfs als natste jaar ooit gemeten sinds het begin van de waarnemingen (1883). Jakobskruiskruid groeit namelijk beter op droge tot matig vochtige bodems en heeft moeite om zich te handhaven in een gesloten, goed ontwikkelde vegetatie.

De beperkte aanwezigheid van de soort in HerBioGras kan ook verklaard worden doordat ze niet geïntroduceerd werd. Noch via zaad, noch via maaisel of bodemadditie kwam Jakobskruiskruid het systeem binnen. Kiemproeven bevestigden dat de soort niet aanwezig was in het maaisel of in de toegevoegde bodem. De exemplaren die verschenen, vestigden zich spontaan – en verdwenen ook weer spontaan.

Opvallend is dat in HerBioGras 2 à 3 keer per jaar gemaaid wordt, een beheerregime dat doorgaans de vestiging van Jakobskruiskruid bevordert. Toch bleek de soort zich niet duurzaam te handhaven onder deze omstandigheden. De opvolging van deze soort in de toekomst blijft daarom interessant, zowel in functie van veevoederveiligheid als van biodiversiteitsmonitoring.

Jakobskruiskruid komt nauwelijks voor in de proefvlakken van HerBioGras. Bemerk dat de schaal van de Y-as een maximum-waarde heeft van 0.4%.

Beheer van Jakobskruiskruid

Een beetje Jakobskruiskruid in een weide of natuurgebied is niet per se problematisch. Specifieke bestrijding is pas nodig wanneer het perceel gebruikt wordt voor veevoederproductie (hooi of kuil), of wanneer de soort dominant wordt, waardoor dieren geen andere voedselopties meer hebben en genoodzaakt zijn de soort te eten.

Voorkomen is beter dan genezen

Bij het inrichten van nieuwe graslanden is het belangrijk om Jakobskruiskruid niet te introduceren:

➤ In zaadmengsels kan dat eenvoudig door de soort uit te sluiten.

➤ Bij maaiseloverdracht is het cruciaal dat het maaisel afkomstig is van percelen zonder Jakobskruiskruid.

➤ Bij bodemadditie is extra voorzichtigheid nodig, want zaden kunnen onzichtbaar in de zaadbank aanwezig zijn, en het zaad is langlevend.

Daarnaast is het belangrijk om bodembewerking en bodemverstoring en dus het ontstaan van kale plekken te vermijden, omdat deze ideaal zijn voor kieming.

Bestrijding is vaak weinig efficiënt

Wanneer Jakobskruiskruid eenmaal aanwezig is, blijkt actieve bestrijding vaak zinloos. Uittrekken of frezen leidt tot bodemverstoring, waardoor de zaadbank geactiveerd wordt. De plant verdwijnt meestal vanzelf als de vegetatie gesloten raakt en de bodem niet meer kaal of verstoord is. Dit proces wordt gestuurd door successie.

Een effectieve maatregel om dit te ondersteunen is het bijzaaien met andere soorten van kale plekken, zodat concurrentie toeneemt en open plekken snel gesloten worden.

Beheer via maaien en begrazen

Maaien en begrazen kunnen Jakobskruiskruid onder controle houden, maar hebben een dubbel effect. Enerzijds vertragen ze de natuurlijke successie, en anderzijds stimuleren ze de soort via verstoring en open plekken. Het beste moment om te maaien is net vóór de bloei, om zaadzetting te vermijden. De plant overleeft dit wel en kan opnieuw in bloei komen, dus herhaling is nodig. Begrazing met een lage bezetting en in rotatie is aanbevolen om overbegrazing en kale plekken te vermijden.

Begrazing met schapen als beheermiddel

Uit de studie van Ohlsen et al. (2022) blijkt dat schapen Jakobskruiskruid vrijwillig eten, zelfs wanneer er voldoende andere vegetatie aanwezig is. De dieren bleken vooral een voorkeur te hebben voor planten met een hoger suikergehalte. Tijdens de studie consumeerden de schapen dagelijks tussen 0,2 en 4,9 kg Jakobskruiskruid, wat in sommige gevallen meer dan 200% van de veronderstelde lethale dosis bedraagt. Opmerkelijk is dat de dieren geen klinische symptomen van vergiftiging vertoonden.

Wel werden bij alle onderzochte schapen (n = 70) lichte tot matige veranderingen aan de lever vastgesteld, zoals milde hepatitis, fibrose en galgangproliferatie. Er was echter geen sprake van levercirrose of ernstige orgaanschade. Ook de meeste klinische, hematologische en biochemische bloedwaarden bleven binnen de referentiewaarden gedurende het volledige onderzoeksperiode. Dit wijst erop dat schapen Jakobskruiskruid in aanzienlijke hoeveelheden kunnen opnemen zonder merkbare gezondheidseffecten op korte termijn.

Tegelijkertijd had de begrazing een duidelijk effect op de vegetatie. Het aandeel Jakobskruiskruid in het grasland nam af van 26,3% naar 18,8% over twee jaar. Bovendien steeg het aandeel van andere kruiden van 23,3% naar 36,5%, wat duidt op een positieve evolutie in plantendiversiteit.

De auteurs concluderen dat schapen onder gecontroleerde omstandigheden kunnen ingezet worden als ecologische beheerders van Jakobskruiskruid, zonder dat dit hun gezondheid schaadt. Het biedt daarmee een veelbelovend alternatief voor chemische bestrijding of mechanisch verwijderen, zeker in natuurgebieden of begraasde graslanden waar de soort lokaal dominant is.

De studie van Ohlsen et al. (2022) toont aan dat schapen gedurende twee opeenvolgende begrazingsseizoenen aanzienlijke hoeveelheden Jakobskruiskruid kunnen opnemen zonder duidelijke klinische symptomen. Hoewel dit geruststellend is, moeten we toch voorzichtig blijven. Pyrrolizidine-alkaloïden hebben namelijk een cumulatieve werking: ze stapelen zich geleidelijk op in de lever, waar ze na verloop van tijd onherstelbare schade kunnen veroorzaken. Twee seizoenen is een waardevolle observatieperiode, maar mogelijk nog te beperkt om langetermijneffecten van chronische blootstelling volledig te kunnen inschatten. Verdere opvolging over meerdere jaren zou nodig zijn om met zekerheid te kunnen concluderen dat deze beheerstrategie ook op de lange termijn veilig is voor de diergezondheid.