Citeren als:
Luka Grahovac (2024). Bloemrijke graslanden en hoogstamboomgaarden – een natuurlijk partnerschap! Website HOGENT: www.biodiversgrasland.be en www.biodiversgrasland.nl
Hoogstamboomgaarden maken in Vlaanderen deel uit van het cultuurhistorisch landschap. Veel van deze boomgaarden zijn dan ook beschermd omwille van hun historische en sociaal-culturele waarde. Ze zijn levende relicten die een beeld geven van de traditionele fruitteelt en herbergen vaak eeuwenoude fruitrassen die in de moderne laagstamteelt niet meer worden gebruikt. Naast hun culturele betekenis hebben hoogstamboomgaarden ook een sterke esthetische waarde, dankzij het symmetrische plantpatroon en de indrukwekkende bloesempracht in het voorjaar.
Tegenwoordig worden hoogstamboomgaarden ook erkend als waardevolle biotopen binnen een overwegend soortenarm landbouwlandschap. Hun meerlagige structuur biedt leefruimte aan een brede waaier aan fauna en flora. Wat echter vaak onderbelicht blijft, is de ecologische waarde van de graslanden onder de bomen. Hoewel deze graslanden minder in de erfgoedbenadering worden meegenomen, zijn ze cruciaal voor de biodiversiteit. In dit artikel richten we onze aandacht op deze vaak vergeten, maar ecologisch waardevolle graslanden onder hoogstamboomgaarden.

Geschiedenis van Vlaamse hoogstamboomgaarden
Hoogstamboomgaarden deden hun intrede in Vlaanderen tijdens de middeleeuwen, aanvankelijk binnen abdijen en kasteeldomeinen. Vanaf de 14e eeuw verspreidden ze zich ook naar het platteland en werden ze deel van het agrarische landschap van gewone boeren (Provincie West-Vlaanderen, 2019). Daarom bevinden oude hoogstamboomgaarden zich vaak in de nabijheid van hoeves, kastelen en dorpsranden.
Deze boomgaarden worden gekenmerkt door fruitbomen met een takvrije stam van minstens twee meter hoog. Ze waren doorgaans omgeven door veekeringen, vaak bestaande uit meidoornhagen, om grazend vee zoals schapen en runderen binnen de boomgaard te houden. Tot het begin van de 20ste eeuw vormden dergelijke hoogstamboomgaarden de standaard in Vlaanderen (Regionale Landschappen).
Tussen 1895 en 1930 kende het areaal aan hoogstamboomgaarden een sterke groei. Die toename hield verband met de goedkope graanimport uit Amerika, die ertoe leidde dat traditionele graanstreken overschakelden op veeteelt in combinatie met commerciële fruitteelt. Waar vroeger kleine boomgaarden aan de boerderij gekoppeld waren, ontstonden er nu grootschaligere weideboomgaarden.
Deze evolutie bracht een toename van graslanden met zich mee, zowel met als zonder fruitbomen, in regio’s die voordien voornamelijk op akkerbouw gericht waren (zie onderstaande figuur). Na de Eerste Wereldoorlog professionaliseerde de fruitteelt: men begon met de selectie van productieve fruitrassen en bomen werden in een dicht driehoekig plantverband geplant van 9 meter op 9 meter. Regelmatig snoeien werd de norm om de opbrengst te verhogen. Deze boomgaarden – weideboomgaarden genoemd – werden vaak aangeplant op voormalige akkers, waardoor ze verder van de boerderijen lagen en qua oppervlakte groter waren dan de traditionele erfboomgaarden (Agentschap Onroerend Erfgoed; Regionaal Landschap Meetjesland en Leievallei).

Deze opflakkering van het hoogstamboomgaardareaal hield echter niet lang stand. Naarmate de fruitteelt verder professionaliseerde, schakelden landbouwers over op laagstamfruitbomen die commercieel aantrekkelijker waren. Deze omslag begon na de Tweede Wereldoorlog en nam een hoge vlucht in de jaren 1950. In de jaren 1960 en 1970 werden rooipremies toegekend door de overheid voor verlieslatende boomgaarden, wat het verdwijnen van de hoogstamboomgaarden verder versneld heeft. Bestaande boomgaarden werden vaak niet meer onderhouden en verdwenen stilaan: dode of omgevallen bomen werden niet vervangen en veel boomgaarden raakten overbegraasd of overbemest (Agentschap Onroerend Erfgoed1; Regionaal Landschap Meetjesland en Leievallei; Provincie West-Vlaanderen, 2019).
Vandaag de dag resten er enkel nog fragmenten van het oorspronkelijke hoogstamboomgaardareaal, zowel van de erfboomgaarden als van de latere weideboomgaarden. Deze overblijvende boomgaarden zijn vaak in slechte staat. Toch lijkt het tij stilaan te keren (Regionaal Landschap Vlaamse Ardennen).
Organisaties zoals Regionaal Landschap Meetjesland en Leievallei zetten actief in op het promoten van hoogstamboomgaarden. Ze doen dit door kennisdeling en ondersteuning bij het aanvragen van subsidies, bijvoorbeeld via provinciale steunmaatregelen in Oost-Vlaanderen. Dankzij de gezamenlijke inzet van alle 16 regionale landschappen werden er in bijvoorbeeld in 2021 in Vlaanderen 237 nieuwe hoogstamboomgaarden aangeplant (Regionaal Landschap Vlaamse Ardennen).
Ook in het kader van natuurontwikkeling groeit de aandacht voor hoogstamboomgaarden. Zo legde de Vlaamse Landmaatschappij (VLM) in 2016-2017 een hoogstamboomgaard aan in de Merelbeekse Scheldemeersen, als onderdeel van een natuurinrichtingsproject. Deze boomgaard telt 87 fruitbomen van 37 verschillende variëteiten en wordt beheerd door de lokale Natuurpunt-afdeling (VLM, 2017; VLM, 2020).
Daarnaast kan de opmars van agroforestry (boslandbouw) bijdragen aan het behoud en de heraanplanting van hoogstamboomgaarden binnen landbouwgebieden. Hoogstamboomgaarden vormen immers een traditionele vorm van agroforestry. Het Instituut voor Landbouw-, Visserij- en Voedingsonderzoek (ILVO) speelt hierin een belangrijke rol met onderzoek, proefprojecten en ondersteuning van geïnteresseerde landbouwers (Agroforestry Vlaanderen).
Het nut van bloemrijke graslanden
Een hoogstamboomgaard is een biotoop met een rijke structuur dankzij de aanwezigheid van bomen, hagen, graslanden en ruigtes. Die variatie in vegetatie creëert tal van niches en draagt zo sterk bij aan de biodiversiteit. Dit sluit aan bij het principe van bosranden, die door hun gelaagde opbouw bekendstaan om hun soortenrijkdom. De mantel en zoom van een bosrand – die het overgangsgebied vormen tussen bos en grasland – zijn vergelijkbaar met respectievelijk de hagen en de ruigtekruiden in een boomgaard (Ecopedia). De ruigtekruiden bevinden zich van nature nabij hagen en boomstammen, terwijl graslandsoorten eerder voorkomen op open plekken (Paesel et al., 2017).
Bloemrijke graslanden spelen een essentiële rol in deze biodiversiteit. Ze bieden een diversiteit aan waard- en voedselplanten voor specifieke insectensoorten. Die insecten vormen op hun beurt een belangrijke voedselbron voor vogels en zoogdieren. Op die manier bevorderen bloemrijke graslanden niet alleen de algemene biodiversiteit, maar ook de functionele biodiversiteit, die rechtstreeks ten goede komt aan de fruitteelt. Zo trekken ze nuttige insecten en bestuivers aan die belangrijk zijn voor de opbrengst. Bovendien kunnen ze gunstige groeiomstandigheden creëren voor (fruit)bomen, doordat ze de concurrentie met dominante grassen verminderen.
Nuttigen
Nuttigen zijn insecten die plaaginsecten zoals bladluizen, spintmijten en rupsen op een natuurlijke manier bestrijden. Ze vormen een biologisch alternatief voor chemische gewasbeschermingsmiddelen. Voor een gezonde en stabiele populatie nuttigen is een bloemrijk grasland essentieel.
Het zijn vooral de larven van nuttigen die zich voeden met plaaginsecten. De volwassen insecten (adulten) leven vaak van nectar en stuifmeel. Zo voeden adulten van zweefvliegen en sluipwespen zich met nectar, terwijl gaasvliegen zowel nectar, stuifmeel als bladluizen consumeren. Omdat deze insecten doorgaans kleine monddelen hebben, zijn bloemen met ondiepe bloemkelken het meest geschikt. Planten uit de composieten- en schermbloemenfamilie, zoals gewone margriet (Leucanthemum vulgare) en wilde peen (Daucus carota), zijn hierbij bijzonder waardevol.
In de laagstamfruitteelt is aangetoond dat grasstroken met bloeiende kruiden leiden tot twee tot vijftien keer meer nuttige insecten uit dezelfde families, en tot een grotere soortenrijkdom. Daarnaast bieden kruidenrijke vegetaties ook belangrijke schuil- en broedplaatsen voor nuttigen zoals lieveheersbeestjes en roofwantsen. Deze soorten zijn minder afhankelijk van bloemen, maar gebruiken de vegetatie om hun populatie op te bouwen. Zo kunnen ze zich verplaatsen richting de fruitbomen wanneer daar plaaginsecten opduiken (PC Fruit).
Bestuivers
Insecten zoals solitaire bijen, honingbijen en hommels zorgen voor de bestuiving van fruitbomen, en zijn daardoor van cruciaal belang voor een geslaagde fruitteelt. Om zoveel mogelijk bestuivers in de boomgaard aan te trekken, kunnen verschillende strategieën toegepast worden.
Een eerste mogelijkheid is het actief introduceren van bestuivers tijdens de bloeiperiode, bijvoorbeeld via bijenkasten of hommelnesten. Een andere strategie is het lokken van wilde bestuivers, zoals solitaire bijen en wilde hommels. Om die insecten aan te trekken én te behouden in de boomgaard, zijn bloeiende planten onmisbaar. Die planten moeten nectar en stuifmeel aanbieden, niet enkel tijdens de bloei van de fruitbomen, maar gedurende een zo groot mogelijk deel van het jaar. Dit principe wordt het bloeiboogprincipe genoemd.
Een bloemrijk en soortenrijk grasland is dus ook hier essentieel. Meer nog dan bij nuttige insecten is de plantendiversiteit belangrijk: hoe groter het aantal bloeiende kruidensoorten, hoe groter de kans dat specifieke solitaire bijensoorten hun favoriete waardplanten aantreffen (PC Fruit).
Bomen en grassen
Van nature onderdrukken bomen de groei van grassen door hun schaduw en jaarlijkse bladval. Grassen zijn op hun beurt sterke concurrenten voor water, voedingsstoffen en lucht in de bovenste bodemlagen. Dat is precies waar zich het merendeel van de boomwortels bevindt – namelijk in de bovenste 60 cm van de bodem (Atger, 2020)⁽²²⁾.
Een goed gesloten grasmat ontwikkelt een dicht netwerk van wortels, vooral in de bovenste centimeters van de bodem. Deze gaan direct de concurrentie aan met de fijnste wortels van bomen. In veel gevallen zijn het de grassen die dit duel winnen, waardoor boomwortels gedwongen worden dieper te groeien, met een mogelijk verminderde opname-efficiëntie tot gevolg.
Daarnaast beïnvloedt een grasgedomineerde vegetatie ook het bodemleven, vaak in het nadeel van bomen. In graslanden is het microbiële bodemleven voornamelijk bacteriedomineerd, wat gunstig is voor grassen. Bomen daarentegen groeien beter in bodems met een schimmeldominant bodemleven, zoals dat in bossen. Vooral mycorrhizavormende schimmels, waarmee bomen in symbiose leven, zijn daarbij van groot belang.
Bloemrijke graslanden kunnen hierin een oplossing bieden. Door de aanwezigheid van kruiden en minder dominante grassoorten vormen ze een minder gesloten grasmat. Dit creëert meer ruimte voor boomwortels om te groeien en te ademen, en bevordert een bodemleven dat ook bomen ten goede komt.
Potentiële graslanden in hoogstamboomgaarden
Hoe het grasland in hoogstamboomgaarden er vandaag uitziet, wordt grotendeels bepaald door de abiotische factoren. Elk graslandtype heeft zijn eigen voorkeuren qua bodemtextuur, vochtigheid en voedselrijkdom. Hoewel fruitbomen op uiteenlopende bodemtypes kunnen groeien – behalve op te natte gronden – geven ze de voorkeur aan lemige bodems. Omdat die bodems van nature vaak voedselrijker zijn, komen boomgaarden doorgaans voor in dergelijke milieus.
De meest voorkomende graslandtypes in hoogstamboomgaarden zijn dan ook:
-
Glanshavergraslanden
-
Grote vossenstaartgraslanden
-
In mindere mate: struisgraslanden
-
En in uitzonderlijke gevallen: kalkgraslanden met bosorchissen, zoals bijvoorbeeld in Bos t’Ename (G. Tack, pers. comm., 30 april 2024; K. Vannerum, pers. comm., 8 mei 2024).
Glanshavergraslanden zijn het meest algemeen. Ze floreren op droge, matig voedselrijke en niet-zure bodems en staan bekend om hun soortenrijkdom (Ecopedia). Op nattere plekken worden ze vaak verdrongen door grote vossenstaartgraslanden, die doorgaans minder soortenrijk zijn (Ecopedia, zie ook Figuur 2). In boomgaarden op droge, voedselarme en zure bodems kunnen struisgraslanden voorkomen. Kalkgraslanden tenslotte – met zeldzame soorten zoals bosorchis – komen enkel voor op droge, kalkrijke bodems. Ze zijn in Vlaanderen vrijwel verdwenen, maar kwamen historisch voor in streken met veel hoogstamboomgaarden, zoals de Vlaamse Ardennen, Haspengouw en de Voerstreek (Ecopedia).
Het grasland in een boomgaard verschilt in structuur van een klassiek grasland. Door de schaduwwerking van de fruitbomen en de ongelijke verdeling van nutriënten, ontstaat een mozaïek aan groeiplaatsen. Dicht bij de stam is de bodem rijker aan nutriënten (onder andere door bemesting), en is de schaduw intens. Daar komen vooral ruigtesoorten voor zoals brandnetel en kleefkruid. Verder van de stam, tussen de boomkruinen in de half-schaduwzones, vinden we de typische graslandsoorten terug (Paesel et al., 2017).
Beheer van hoogstamboomgaarden met bloemrijke graslanden
Zowel bij de aanleg van nieuwe boomgaarden als bij bestaande hoogstamboomgaarden is de bodem vaak bemest. Dit vormt echter een obstakel voor de ontwikkeling van soortenrijke graslanden, vooral van de voedselarme types zoals struisgraslanden en kalkgraslanden. Om de bodem te verschralen en de biodiversiteit te verhogen, is een aangepast beheer nodig.
Een effectief verschralingsbeheer bestaat uit twee tot drie maaibeurten per jaar, waarbij het maaisel wordt afgevoerd, eventueel aangevuld met extensieve begrazing door schapen of koeien. Bemesting wordt volledig achterwege gelaten. Dit staat natuurlijk in contrast met het klassieke uitgangspunt dat fruitbomen bemesting nodig hebben voor een betere opbrengst (Nationale Boomgaardenstichting, b).
Toch zijn er sterke argumenten om te kiezen voor een beheer gericht op bloemrijke graslanden. Niet alleen verhogen ze de biodiversiteit en ondersteunen ze nuttige insecten en bestuivers, maar ze dragen ook bij aan de gezondheid van de bomen zelf. Bomen gaan namelijk een symbiose aan met mycorrhizavormende schimmels, die hen helpen bij de opname van voedingsstoffen. Bij bemesting met stikstof en fosfor verdwijnen deze schimmels echter. Uit een studie in Belgische appelboomgaarden blijkt dat een lagere fosforconcentratie leidt tot een hogere diversiteit aan mycorrhizaschimmels (Van Geel et al., 2015).
Bemesting stimuleert de bovengrondse groei van bomen, maar dit gaat ten koste van de wortelgroei en het opbouwen van reserves. Dit verzwakt de boom op langere termijn, zowel qua gezondheid als qua weerbaarheid (Peeters, 2023).
Indien er toch gekozen wordt voor bemesting, dan gebeurt dit best uitsluitend rond de stam, zonder de stam zelf te raken. Het beste alternatief is echter om niet te bemesten. Bomen creëren immers hun eigen optimale bodemomgeving via bladval, die wordt omgezet in humus en zo de groei van schimmels stimuleert. Dit proces draagt nauwelijks bij aan de verrijking van het grasland, aangezien de meeste nutriënten al voor de bladval uit de bladeren worden teruggetrokken; wat achterblijft is hoofdzakelijk koolstof.
Een tweede goed alternatief is het gebruik van mulch, bijvoorbeeld versnipperd snoeiafval van de fruitbomen zelf of van lokale hagen. Als derde optie kan ook compost overwogen worden, bij voorkeur tuincompost op basis van verteerde houtsnippers en bladeren. GFT-compost wordt minder aanbevolen, omdat die vooral een bacteriedominante bodem bevordert, wat minder gunstig is voor boomgroei (Peeters, 2023).
Conclusie
Vlaamse hoogstamboomgaarden vormen niet alleen waardevol cultuurhistorisch erfgoed, maar ook een belangrijk ecologisch systeem. De aanwezigheid van bloemrijke graslanden onder de bomen versterkt dit geheel. Ze verhogen de biodiversiteit, wat leidt tot meer nuttige insecten en bestuivers, en dragen zo bij aan een duurzamere fruitteelt.
Daarnaast verbeteren deze graslanden de standplaatscondities, wat essentieel is voor de gezondheid en levensduur van fruitbomen. Om die reden is het van groot belang om in te zetten op het behoud en de ontwikkeling van bloemrijke graslanden in hoogstamboomgaarden – voor de natuur, de fruitteelt én het erfgoed.
Bronnen en meer lezen
De Keersmaeker L., Roggemans P., Ghysels T., Poelmans L., Buskens I., Petermans T., Tallir S., Van Valckenborgh J.(2024). Digitalisatie van historisch landgebruik en analyse van landgebruiksveranderingen in Vlaanderen (1778-2022). Resultaten van deep learning (AI) beeldclassificatie toegepast op drie historische kaarten. Rapporten van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek 2024 (16). Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, Brussel. DOI: doi.org/10.21436/inbor.102669971
Paesel, H.K., Schmitz, A. & Isselstein, J. Heterogeneity and diversity of orchard grassland vegetation in Central Germany: role of tree stock, soil parameters and site management. Agroforest Syst 93, 825–836 (2019). https://doi.org/10.1007/s10457-017-0178-2
Peeters, W. (2023). Bomen beter begrijpen: Gids voor praktisch beheer. Sterck & De Vreese
https://thesaurus.onroerenderfgoed.be/conceptschemes/ERFGOEDTYPES/c/2275
https://www.rlml.be/projecten/hoogstamboomgaarden
https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/308528
https://inventaris.onroerenderfgoed.be/aanduidingsobjecten/174115
https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/308528
https://www.rlml.be/projecten/hoogstamboomgaarden
https://www.west-vlaanderen.be/sites/default/files/2019-09/14%20-%20GAP%20Boomgaarden%20%28definitieve%20versie%29.pdf
https://www.rlva.be/nieuws/de-hoogstamboomgaard-een-geheel-groter-dan-de-som-van-haar-delen
https://www.rlml.be/projecten/hoogstamboomgaarden
https://www.vlm.be/nl/projecten/Paginas/MerelbeekseScheldemeersen.aspx
https://publicaties.vlaanderen.be/view-file/55312
https://www.agroforestryvlaanderen.be/nl/nieuws/agroforestry-wat-en-waarom