Citeren als:
An De Schrijver, Andreas Demey & Aaron De Decker (2025). Hoe maak ik de bodem armer aan fosfor? Website HOGENT: www.biodiversgrasland.be en www.biodiversgrasland.nl
Na langdurig landbouwgebruik is de bodem verrijkt met voedingsstoffen, in het bijzonder fosfor. Om soortenrijke graslanden duurzaam te herstellen, is het belangrijk om de bodem opnieuw voedselarmer te maken – een proces dat ook wel verschraling wordt genoemd. Verschralingsbeheer is echter een traag proces of vraagt om ingrijpende en vaak dure maatregelen, zoals het afgraven van de bodem. In dit artikel bespreken we de voor- en nadelen van drie gangbare strategieën: ontgronden, maaibeheer en uitmijnen. Voor nog meer diepgaande informatie verwijzen we onderaan dit artikel door naar andere publicaties en een doctoraat over uitmijnen.
Ontgronden als ingreep voor snelle verschraling
De laatste jaren wordt steeds vaker gekozen voor ontgronden om snel een voedselarme bodem te realiseren. Bij deze maatregel wordt de nutriëntenrijke toplaag afgevoerd, soms tot meer dan 50 cm diepte. Onderzoek toont aan dat dit effectief leidt tot een sterke daling van de fosforvoorraad in de bodem (Frouz et al. 2009; Klooker et al. 1999; Verhagen et al. 2001).
De diepte van het ontgronden moet echter zorgvuldig bepaald worden op basis van bodemanalyse. Het afgraven van enkel de bouwvoor is vaak onvoldoende, aangezien in fosforverzadigde bodems ook op grotere dieptes nog verhoogde P-concentraties kunnen voorkomen (Koopmans et al. 2007; De Schrijver et al. 2013b).
Hoewel ontgronden zeer doeltreffend kan zijn, heeft het ook belangrijke nadelen:
➤ het verwijdert een deel van het zuurbufferend vermogen,
➤ het tast de bodembiologie en zaadbank aan,
➤ en het is een kostelijke ingreep (Kardol et al. 2009; Kemmers et al. 2006; Oosterbaan et al. 2008).
De kosten kunnen deels worden gedrukt als de afgevoerde grond elders nuttig kan worden ingezet, bijvoorbeeld bij de aanleg van dijken. Toch blijkt dat de eenmalige kostprijs van ontgronden op lange termijn lager kan uitvallen dan tientallen jaren maaibeheer gericht op verschraling (Smolders et al. 2008).
Ontgronden is niet overal mogelijk. In sommige gevallen kan er een soort ‘badkuip’ ontstaan, waarin regenwater blijft staan. Ook erfgoedwaarden kunnen deze maatregel beperken. In de depressie van de Moervaart maakten bijvoorbeeld paleogeulen het ontgronden in bepaalde zones onmogelijk (De Schrijver et al. 2013c).
Bovendien is het gewenste resultaat niet gegarandeerd: de herkolonisatie door doelsoorten verloopt vaak traag of blijft uit zonder actieve introductie (Allison & Ausden 2004; Sival et al. 2009; Verhagen et al. 2004). Ontgronden moet dan ook steeds gepaard gaan met het opbrengen van maaisel of zaad van gewenste plantensoorten, anders is er risico op massale vestiging van ruderale soorten.
Tot slot: ontgronden is niet hetzelfde als plaggen. Plaggen verwijst naar het afvoeren van de organische toplaag, meestal minder dan 10 cm dik. Daarbij worden wel nutriënten en bodemorganisch materiaal verwijderd, maar op voormalige landbouwgronden – waar kerende grondbewerkingen tot diepere vermenging hebben geleid – is plaggen onvoldoende. Daar reiken de verhoogde nutriëntengehaltes vaak tot minstens 30 cm diepte, waardoor een diepere ingreep nodig is.

Maaibeheer is een trage verschralingsmaatregel
Het maaien van graslanden wordt al honderden jaren uitgevoerd om het hooi te gebruiken als wintervoeding voor vee. Tegenwoordig wordt dit traditioneel maaibeheer in de natuursector toegepast om bloem- en soortenrijke vegetaties te ontwikkelen en te behouden. Maaien en afvoeren in bestaande natuurgebieden voert nutriënten af, houdt de vegetatie open en zorgt zo voor een verhoogde soortenrijkdom in graslanden.
Een bemest grasland dat jaarlijks 5 tot 6 keer gemaaid wordt, kan jaarlijks meer dan 15 ton biomassa produceren. Bij omschakeling van landbouwbeheer naar natuurbeheer zal de biomassaproductie echter na een paar jaar sterk afnemen. Dat komt doordat stikstof (N) en kalium (K) – twee erg mobiele nutriënten – snel uitspoelen en zo limiterend worden voor een dergelijke hoge productie. Deze kan zelfs snel terugvallen naar minder dan vijf ton biomassa per jaar. Daardoor daalt ook de afvoer van P en duurt de verschraling van de bodem lang.
Graslanden die een voormalig landbouwgebruik kenden hebben meestal honderden tot wel duizend of tweeduizend kilo aan fosfor in overmaat in de bodem. Onder een verschralend maaibeheer wordt jaarlijks maar tien tot twintig kilogram P afgevoerd. Per 100 kg overmaat betekent dat dus 5 à 10 jaar maaibeheer.
Uitmijnen versnelt verschraling maar biotisch herstel staat on hold
Bij uitmijnen worden deze nutriëntenlimitaties opgeheven door een selectieve bemesting met kunstmest van N en K. Daardoor verhoogt de biomassaproductie terug en kan meer fosfor uit de bodem gehaald worden. Hierbij wordt ook de pH tussen 6 en 6,5 gehouden met bv. bekalking om zo de maximale opname van P mogelijk te maken. Bij een pH van 6,5 is fosfor immers minst gebonden aan aluminium en ijzer of aan calcium.
Een beheer van uitmijnen verkort de verschralingstermijn significant, en kan ook interessant zijn als overgangsmaatregel tussen landbouw en natuur. Maar er zijn belangrijke bedenkingen bij het inzetten van P-uitmijnen als natuurontwikkelingsmaatregel. Deze techniek is eerst en vooral een landbouwtechniek gericht op een zo hoog mogelijke P-afvoer om de abiotische omstandigheden te herstellen voordat overgegaan wordt naar een biotisch herstel. Het biotisch herstel wordt voor een lange tijd on hold gezet – er wordt gefocust op verschraling, en er wordt gewerkt met toedienen van kunstmest, waar op vlak van duurzaamheid ook vraagtekens bij gezet kunnen worden. Hoewel de natuur- en de landbouwsector partners zijn in het uitmijnverhaal, kunnen beheerders en ook recreanten het moeilijk hebben met het verderzetten van een landbouwmethode op een pas verworven perceel door de natuursector. Er moet daarover dan ook goed gecommuniceerd worden waarom een uitmijnbeheer wordt toegepast.

Is biodivers grasland herstellen dan een hopeloze zaak?
Zeker niet!
Uit het HerBioGras-experiment blijkt dat ook op bodems met hogere fosforconcentraties opmerkelijke resultaten mogelijk zijn. Als beheerder beschik je over verschillende ‘knoppen’ waarop je kan bijsturen om het herstelproces in de juiste richting te duwen. Welke dat precies zijn, lees je in het artikel: ‘Biodiverse graslanden herstellen – lessons learned’.
Weet wel: de meest duurzame manier om graslanden te herstellen is te kunnen vertrekken van een bodem die niet te veel P bevat. Dan kan een jaar met minder zorgvuldig beheer of een jaar waarin de weersomstandigheden beheer niet toelaten geen nadelig effect hebben.
An De Schrijver - Andreas Demey - Aaron De Decker
Bronnen
Allison, M., & Ausden, M. (2004). Successful use of topsoil removal and soil amelioration to create heathland vegetation. Biological Conservation, 120(2), 221–228.
De Schrijver, A., Schelfhout, S., Demey, A., Raman, M., Baeten, L., De Groote, S., … Verheyen, K. (2013). Natuurherstel op landbouwgrond: fosfor als bottleneck. Natuur.focus, 12(4), 145–153.
Frouz, J., Diggelen, R., Pižl, V., Starý, J., Háněl, L., Tajovský, K., & Kalčík, J. (2009). The effect of topsoil removal in restored heathland on soil fauna, topsoil microstructure, and cellulose decomposition: implications for ecosystem restoration. Biodiversity and Conservation, 18(14), 3963–3978.
Kardol, P., van der Wal, A., Bezemer, T. M., de Boer, W., & van der Putten, W. H. (2009). Ontgronden en bodembeestjes: geen gelukkige combinatie. De Levende Natuur, 110(1), 57–61.
Kemmers, R. H., Kuiters, A. T., Slim, P. A., & Bakker, J. P. (2006). Is ontgronden noodzakelijk voor natuurherstel op voormalige landbouwgronden? De Levende Natuur, 107(4), 170–175.
Klooker, J., Bakker, J., & van Diggelen, R. (1999). Natuurontwikkeling op minerale gronden. Ontgronden: nieuwe kansen voor bedreigde plantensoorten? Groningen: Rijksuniversiteit Groningen.
Koopmans, G. F., Chardon, W. J., Ehlert, P. A. I., Dolfing, J., Suurs, R. A. A., Oenema, O., & van Riemsdijk, W. H. (2004). Phosphorus availability for plant uptake in a phosphorus-enriched noncalcareous sandy soil. Journal of Environmental Quality, 33(3), 965–975.
Sival, F., Chardon, W., van Rooj, M., & van der Reest, P. (2009). Effectiviteit van afgraven voor natuurherstel in Zeeland. De Levende Natuur, 110(1), 22–27.
Verhagen, R., van Diggelen, R., & Bakker, J. (2004). Ontgronden van voormalige landbouwgronden: welk resultaat na tien jaar voor de vegetatie? De Levende Natuur, 105(2), 44–50.