Bibliotheek

Byebye vergrassing?!

30 juli 2024

Citeren als:

An De Schrijver, Aaron De Decker & Andreas Demey (2025). Bye bye vergrassing?! Website HOGENT – www.biodiversgrasland.be of www.biodiversgrasland.nl

Vele natuurgraslanden zijn sterk gedomineerd door grassen zoals Gestreepte witbol, Grote vossenstaart of Glanshaver. Dat komt door hoge stikstofdeposities en voormalige bemesting.  In dit artikel leggen we uit hoe de grassendominantie kan doorbroken worden om zo het herstel van biodiverse graslanden in te zetten.

Hoe maken we sterk vergraste graslanden terug biodivers en bloemrijk? En kan dat ook op voedselrijke bodems? Foto bloemrijk grasland in natuurgebied De Brenne - Frankrijk - Foto An De Schrijver

MAAI VROEG GENOEG

Graslanden worden meestal eind juni tot half juli gemaaid, na de bloei van de meeste gras- en kruidensoorten. Door te maaien en het maaisel af te voeren worden de voedingsstoffen die de vegetatie heeft opgenomen eveneens afgevoerd en wordt de bodem een beetje voedselarmer. Wanneer de bloemenweide gedomineerd wordt door hoogproductieve grassen kan best gemaaid worden op het moment dat ze veel energie geïnvesteerd hebben in bovengrondse productie. Voor vele dominante soorten zoals Gestreepte witbol, Glanshaver en Grote vossenstaart is dat al de eerste helft van mei (zie onderstaande figuur). Deze grassen steken in deze periode hun energie maximaal in de bovengrondse plantendelen zoals de bloeistengel om tot bloei te komen. Door op dat moment te maaien put je deze grassen uit, de bedekking van grassen wordt lager en er komt ruimte voor kruiden.

Minimale en maximale bloeiperiode van de meest voorkomende grassen in Vlaanderen en Nederland. Tijdens de eerste helft van mei steken heel wat dominante grassoorten hun energie in het doorschieten van de bloeistengel om tot bloei te komen. Een maaibeurt net op dit moment (zie de rode lijn op de figuur) zorgt ervoor dat ze het moeilijk krijgen en achteruitgaan in bedekking. Grassoorten als Fioringras en Gewoon struisgras komen pas later tot volle groei en bloei. Bij dominantie van deze soorten kan dan ook best later gemaaid worden. Bron van data: Ecopedia.be
Foto links: beeld van een grasland in natuurgebied dat half mei (14/6/2024) gemaaid werd. Je ziet o.a. Glad walstro, Grote bevernel, Rode klaver, Gewone margriet, … De vegetatie wordt minder gedomineerd door grassen. Foto rechts: tijdens de zomermaanden juli en augustus (22/7 op de foto)– wanneer laat-gemaaide bloemenweides al lang zijn uitgebloeid - is er nog een mooie bloei van typische graslandsoorten zoals o.a. Gewone margriet en Beemdkroon. Foto's An De Schrijver
De bedekking met grassen is over de ganse meetperiode lager in proefvlakken die vroeg gemaaid worden dan in proefvlakken die laat gemaaid worden. In 2024 zien we de bedekking met grassen terug naar omhoog gaan - ook de bedekking met kruiden steeg. Het natte en warme voorjaar zorgde voor een hogere productie. We volgen dit de komende jaren verder op.

Tijdstip hangt af van de dominante grassoort

Maar niet alle grassoorten zijn al in volle groei in de eerste helft van mei. Sommige grassoorten zoals Fioringras en Gewoon struisgras steken pas later hun energie in bovengrondse biomassa. Een vroege maaibeurt in de eerste helft van mei heeft bij deze soorten dan ook weinig effect. Dat konden we ook vaststellen in proefvlakken te Melle en te Gentbrugge waar in door Fioringras gedomineerde proefvlakken de grassendominantie nog meer toenam, ten nadele van kruiden.

Deze figuur toont het effect van 3x maaien met een vroege maaibeurt in mei op verschillende grassoorten in de HerBioGras-proefvlakken. Wanneer alle grassen samen worden beschouwd is er een duidelijke afname in bedekking van grassen. Een opsplitsing per grassoort toont wel duidelijke verschillen: Fioringras en ook Gewoon struisgras worden net gestimuleerd door (te) vroege maaibeurt. Een vroege maaibeurt begin mei is dus niet voor alle percelen even effectief.

Is vroeg maaien niet nadelig voor kruiden?

De meeste kruiden, op enkele uitzondering zoals Pinksterbloem na, kennen een tragere ontwikkeling dan grassen. Een vroege maaibeurt deert hen niet zoveel, en ze kunnen relatief snel terug doorgroeien waardoor ze een voorsprong nemen op de hergroeiende grassen.  Uit ons onderzoek leren we dat zo’n vroege maaibeurt in combinatie met een doordachte herintroductie van kruiden vaak zorgt voor meer plantensoorten, een mooiere verdeling tussen de verschillende plantensoorten en een hoger aantal en een hogere bedekking van typische kruiden. De kruiden komen dan pas in de loop van de zomer tot bloei, de dominantie van grassen is lager, de vegetatie staat ijler en het bloemrijk grasland oogt langer mooi. We leggen het uitgebreider uit in dit artikel.

Drie keer maaien met een vroege maaibeurt heeft een positief of geen effect op kruiden en sleutelsoorten. De balkjes tonen een significante toename (= groen) of geen significant effect (= grijs)

LAAT HALF-PARASIETEN HUN WERK DOEN!

Anders dan echte parasieten hebben Grote en Kleine ratelaar bladgroen en doen ze aan fotosynthese om suikers te produceren. Ze parasiteren door met hun wortels water en voedingsstoffen af te tappen van een gastheer. Gastheren zijn vooral grassen en vlinderbloemigen, andere kruiden blijken minder gevoelig te zijn. Waar ratelaars groeien zal de vitaliteit van grassen en vlinderbloemigen dus afnemen. De vegetatie zal lager en ijler worden, gemiddeld met 40 tot 60%, en overige kruiden dan vlinderbloemigen profiteren hiervan.

Maar niet overal kunnen ratelaars goed kiemen en groeien. Ze kunnen zich enkel vestigen daar waar ze weinig of niet door omringende planten worden overschaduwd. Het is dus niet zo makkelijk om ratelaar te introduceren in een bestaand grasland. Is de vegetatie nog erg productief dan kan beter eerst een periode vroeg gemaaid worden (zie hierboven).  Wanneer de vegetatie wat ijler wordt, kan dan geprobeerd worden om ratelaar in te brengen.

Wanneer ratelaars zich vestigen in de vegetatie, kunnen ze tijdelijk dominant worden, waardoor de gastheren (grassen en vlinderbloemigen) worden teruggedrongen. Dan zal logischerwijs, bij gebrek aan gastheren, ook de bedekking van ratelaar terug afnemen. Er ontstaat dan ruimte voor andere soorten om zich te vestigen. Wanneer dan zaden van gewenste soorten aanwezig zijn kan de vegetatie soortenrijker worden. Groepjes ratelaars kunnen zich zo in de loop van de jaren doorheen een bloemenweide of grasland heen en weer bewegen, naar en van de patches waar nog grassen voorkomen.

Het percentage grassen ligt beduidend lager in proefvlakken waar Grote ratelaar voorkomt (oranje bolletjes en lijnen) in vergelijking met proefvlakken waar geen ratelaar groeit (groene bolletjes en lijnen). De halfparasiet Grote ratelaar onderdrukt grassen door water met voedingsstoffen te stelen. De blauwe bolletjes en lijnen horen bij plots die vroeg gemaaid worden - hier kan Grote ratelaar niet groeien. Grote ratelaar is een eenjarige soort die enkel overleeft wanneer gemaaid wordt na zaadzetting (juli).
Beeld van een grasland zonder (foto links) en met (foto rechts) grote ratelaar op 14/6/2024. Ratelaar zorgt voor gemiddeld 35% minder grassen maar kan zelf ook wel tijdelijk dominant worden. Eens de grassen zijn uitgeput vermindert de bedekking van Grote ratelaar en komt er ruimte voor andere soorten kruide. Foto's An De Schrijver

Wat zegt de statistiek?

Aan de hand van mixed models (zie voor meer informatie de box onderaan) werd onderzocht welke van de opgemeten factoren een invloed hebben op het percentage grassen. Hier rapporteren we de resultaten van deze analyse. De heatmap hieronder hoort bij deze uitleg. Een heat map is een visuele weergave van de sterkte en richting van effecten. In een heat map wordt de kleurintensiteit bepaald door de grootte van het effect (de schatting of estimate).

🔴 Roodtinten geven een negatief effect aan: de grasbedekking neemt af onder invloed van deze factor.
🟢 Groentinten (indien aanwezig) zouden een positief effect aangeven: de grasbedekking neemt toe.
⚪ Wittinten duiden op een beperkt effect: er is geen duidelijke invloed.

Daarnaast geven de sterretjes (*, **, ***) de betrouwbaarheid van het effect weer:

  • *** = zeer sterk bewijs (p < 0.001)
  • ** = sterk bewijs (p < 0.01)
  • = matig bewijs (p < 0.05)
  • . = zwak bewijs (p < 0.1)
  • ns = niet significant

Een effect kan wel klein zijn (lichte kleur), maar toch statistisch significant, omdat we met grote zekerheid weten dat het effect echt is. Zo heeft Grote ratelaar een heel klein effect op de grasbedekking (estimate = -0.003), dus de kleur is zeer licht, misschien zelfs nauwelijks zichtbaar. Maar omdat het effect betrouwbaar werd vastgesteld (p = 0.0046), is het toch significant (**). Ook lichte kleuren kunnen dus wijzen op subtiele maar echte effecten.

Deze figuur is een heat map. Heat maps bieden in één oogopslag een overzicht van welke factoren belangrijk zijn, en in welke richting ze werken. Ze helpen beheerders, onderzoekers en beleidsmakers om snel te zien welke ingrepen het meeste effect hebben – en welke minder relevant zijn. In dit voorbeeld zie je bijvoorbeeld dat drie keer maaien, het strippen van de grasmat, een hoger aandeel ratelaar, een lagere fosfaatbeschikbaarheid en een hogere bodempH leiden tot een afname van grasbedekking.

Resultaten in beeld

  1. Drie keer maaien, met een vroege maaibeurt in mei, resulteert in een significant lagere grasbedekking dan twee keer maaien (estimate = -0.145, p < 0.001).
  2. Ook het strippen van de graszode leidt tot een lagere grasbedekking (estimate = -0.127, p < 0.001). Let wel: strippen vergt gespecialiseerde machines en de afvoer van maaisel maakt het relatief duur.
  3. Een hogere bedekking met Grote ratelaar gaat gepaard met een kleine, maar significante afname in grasbedekking (estimate = -0.003, p = 0.0046).
  4. Herintroductie met zaden heeft eveneens een negatief effect. Vermoedelijk gaan ingevoerde kruiden in zekere mate de concurrentie aan met grassen, vooral bij drie maaibeurten per jaar.
  5. Een lagere fosfaatbeschikbaarheid (Olsen-P) en een hogere bodempH correleren beide met minder grasbedekking: hoe minder fosfor en hoe hoger de pH, hoe minder grassen domineren.

Deze resultaten tonen aan dat een maaibeheer met een vroege snede en verstoringen zoals strippen doeltreffend zijn om grasdominantie te beperken. Tegelijk blijkt dat ook de samenstelling van de bodem en de aanwezigheid van bepaalde functionele soorten – zoals Grote ratelaar en ingevoerde kruiden – een rol spelen. Een doordachte combinatie van beheer, bodemsturing en soortintroductie biedt dus kansen om soortenrijke graslanden te herstellen en te behouden.

Welke statistiek werd gebruikt en hoe goed is het model?

Voor alle responsvariabelen werd een lineair mixed model opgesteld met als vaste factoren jaar, type maaibeheer (2x of 3x maaien), type van herintroductie (controle versus aanbrengen van maaisel of van zaden), het al dan niet strippen van de bodem, het % ratelaar, de biobeschikbare fosforfractie in de bodem (Olsen-P in mg/kg) en de bodemzuurtegraad (pH-H20). Daarbij werd rekening gehouden met de geneste structuur van de data (plots binnen sites), via een random intercept.

Voor de responsvariabele ‘Bedekking met grassen’ is de  verklarende kracht van het model goed: de marginale R² (alleen fixed effects) bedraagt 0.21, en de conditionele R² (inclusief random effects) is 0.59. Dat betekent dat in totaal 59% van de variatie binnen de data verklaard wordt door de vaste en random factoren. Dat is best veel voor experimenteel ecologisch onderzoek.

Welke data gebruiken we voor deze analyse?

De cijfers in dit artikel zijn afkomstig van alle drie de onderzoekssites.

Uitgevoerde beheermaatregelen

1/ 3xmaaien: drie maaibeurten, waarvan de eerste de eerste helft van mei voor 15/5 – de tweede in de loop van augustus en de derde in oktober

2/ 2xmaaien: twee maaibeurten, waarvan de eerste eind juni/begin juli (na 15/6) en de tweede in oktober.

3/ gestripte plots: hier werd de graszode afgesneden met een graszodesnijder en de bodem werd bewerkt met een rotoreg. Nadien werden deze proefvlakken beheerd zoals de proefvlakken 2xmaaien.