Citeren als:
An De Schrijver, Aaron De Decker & Andreas Demey (2024). Hoe biodivers grasland herstellen? Lessons learned. Website HOGENT/ www.biodiversgrasland.be en www.biodiversgrasland.nl.
Vele natuur- en groenbeheerders worstelen met het ontwikkelen van biodiverse graslanden. Vaak blijven graslanden, ook na vele jaren zorgvuldig beheer, erg grassig en soortenarm. De voedselrijkdom van de bodem is vaak hoog, en de gewenste sleutelsoorten komen niet. Binnen het HerBioGras-experiment gaan we op zoek naar maatregelen om biodivers grasland te realiseren, ook op té voedselrijke bodems.
In dit artikel geven we een overzicht van onze belangrijkste resultaten na zeven jaar onderzoek. Dat lijkt een lange periode, maar in de context van natuurherstel is dit toch zeer kort. We volgen het experiment verder op en houden u via deze website op de hoogte van de verdere evoluties. Want de natuur laat zich niet zomaar in regels gieten. Elk jaar is anders, en dat zien we ook in onze resultaten. Zo was 2024 een uitzonderlijk nat en warm jaar, wat liet zich voelen in de vegetatieontwikkeling.
Wil je graag meer weten? We verwijzen naar een heleboel andere artikels waarin je meer diepgaande analyses kan vinden.

Moeten we de bodem voedselarmer maken?
Om biodiverse graslanden duurzaam te ontwikkelen op voormalige landbouwgrond moeten we idealiter de voedselrijkdom van de bodem doen dalen. Bodems moeten ’voedselarm’ of ‘matig voedselrijk’ worden. Maar wat betekent dat? Lees er meer over in dit artikel.
Dat is niet evident. De stikstofdeposities zijn in Vlaanderen op veel plaatsen nog altijd hoger dan de kritische depositiewaarden voor de natuur. Leer er meer over in dit artikel.
Bovendien hebben vele graslanden in het natuurbeheer een recent landbouwverleden. De bodems van deze graslanden bevatten veel te veel fosfor. De ideale biobeschikbare P-concentraties in de bodem zijn best lager dan 15 mg/kg DS Olsen-P. Lees er meer over in dit artikel.
In de HerBioGras-sites te Makkegem en Melle liggen de stikstofdeposities tussen 20 en 25 kg per hectare per jaar, in Gentbrugge tussen 15 en 20 kg. In Makkegem en Melle worden de kritische depositiewaarden met 5 kg/ha.j overschreden, In Gentbrugge flirten de deposities met de kritische depositiewaarde.
Ook de fosforconcentraties liggen overal hoger dan de streefwaarde. Vooral in Melle bevat de bodem erg hoge fosforconcentraties. Tijdens de periode 2017-2022 daalden de fosforconcentraties, maar niet erg veel. Verschraling (= voedselarmer maken) van de bodem heeft tijd nodig. Met élk type beheer zal het nog lang duren om de gewenste situatie te bereiken. Een beheer van uitmijnen zorgt voor de snelste verschraling, drie keer maaien verschraalt de bodem gemiddeld iets sneller dan twee keer maaien. Door de hoge P-concentraties in de bodem in Melle zijn de verschralingstermijnen daar het langst (zie onderstaande figuur).

Is het dan hopeloos? Wat kunnen we doen?
Uit ons onderzoek blijkt dat we ook bij (té) hoge fosforconcentraties in de bodem tot zover mooie resultaten kunnen boeken.
Hoe kunnen we de plantendiversiteit opkrikken
Op té voedselrijke bodems zijn grassen in het voordeel. De vele voedingsstoffen maken dat ze snel kunnen groeien en veel biomassa produceren. Zo is er maar weinig licht dat kan doordringen tot op de bodem. Hierdoor kunnen trager groeiende kruiden en grassen niet kiemen en niet groeien. Lees er meer over in dit artikel.
Naast deze dominantie van grassen is er nog een ander probleem. De gewenste plantensoorten zijn verdwenen en komen niet vanzelf terug. In de bodem zijn vaak geen zaden van sleutelsoorten meer aanwezig, en natuurgebieden waar de gewenste sleutelsoorten wel nog aanwezig zijn liggen vaak te ver weg om te profiteren van natuurlijke zaadverbreiding. Lees er meer over in dit artikel.
Hoe pakken we het herstel van de plantendiversiteit dan concreet aan? Er zijn drie te volgen sporen.
-
We moeten forsgroeiende grassen pesten zodat er ruimte komt voor kruiden – want forsgroeiende grassen nemen alle licht weg wanneer de bodem te voedselrijk is
-
We moeten de gewenste sleutelsoorten actief inbrengen – want ze komen niet vanzelf.
-
We moeten geduld hebben!
1. Grassen pesten
Een vroege maaibeurt in mei blijkt de grassendominantie gemiddeld flink te verminderen. Bij vroeg maaien worden grassen gemaaid op het moment dat ze maximale energie geïnvesteerd hebben in de bovengrondse biomassa. Vanaf het begin van het HerBioGras-experiment blijkt een vroege maaibeurt een gunstig effect te hebben op de bedekking met grassen: over heel de periode ligt die lager.
Een vroege maaibeurt is bovendien interessant voor landbouwers omdat de voederwaarde hoger ligt. Leer hier meer over in dit artikel. Maar het ene jaar is het andere niet. In 2024 zien we ook bij een vroege maaibeurt de grassenbedekking terug toenemen. Dat komt wellicht door het warme en natte voorjaar en zomer – ideaal voor de hergroei van grassen. Ook de bedekking met kruiden steeg sterk in 2024. De biomassaproductie van zowel grassen als kruiden lag dus significant hoger dan de vorige jaren.

Ook de halfparasiet grote ratelaar kan grassen pesten. Ratelaar tapt water en voedingsstoffen af van een aantal grassoorten en rode klaver waardoor ze minder goed kunnen groeien. Maar ratelaar kan zich niet overal even makkelijk vestigen. De grassendominantie mag niet te hoog zijn, want anders krijgt ratelaar geen kans om te kiemen.
Uit onze analyse blijkt dat ratelaar zich enkel gevestigd heeft in gestripte proefvlakken, waar de grassen in 2017 en 2018 een klap kregen en de biomassaproductie tijdelijk lager was. Uit vorig onderzoek bleek al dat ratelaar niet kan ingebracht worden als de productie nog te hoog is.
Bedenk ook: een beheer van vroeg maaien is niet verenigbaar met grote ratelaar. Ratelaar is een eenjarige soort met kortlevend zaad. Bij een vroege maaibeurt kan ratelaar niet in bloei komen en dus ook geen zaden produceren voor het volgende jaar.
2. Sleutelsoorten introduceren
De gewenste sleutelsoorten kunnen op verschillende manieren geïntroduceerd worden – zie dit artikel voor meer informatie. Binnen het HerBioGras-experiment testen we het inbrengen van zaden en het inbrengen van maaisel uit. Het inbrengen van zaden blijkt het beste te werken. Er komen meer sleutelsoorten voor in een hogere bedekking. Daarbij is het erg belangrijk om grassen te blijven pesten om zo sleutelsoorten kansen te geven. Ons onderzoek toont duidelijk aan dat hoe hoger de bedekking grassen is, hoe lager de bedekking met sleutelsoorten.


3. Geduld!
Tijd is belangrijk. Pas vier jaar na introductie van zaden of maaisel zien we de resultaten verbeteren. Niet alle zaden kiemen even snel – sommige soorten hebben specifieke omstandigheden nodig zoals een langdurige periode van koude.
Vanaf 2025 testen we ook het introduceren van plantensoorten via plugplanten uit.
Do’s en don’ts voor biodivers grasland
- Het is niet nodig om eerst louter te focussen op verschraling van de bodem (abiotisch herstel). Dat duurt vaak erg lang. Ga meteen voluit voor biotisch herstel door het inbrengen van sleutelsoorten. Onze resultaten tonen aan dat ook bij hoge fosforconcentraties in de bodem het mogelijk is om biodiverse graslanden te herstellen. Abiotisch en biotisch herstel kunnen daarbij perfect samen sporen.
- Is de vegetatie nog erg productief en zijn er weinig kiemingsplaatsen voor zaden– zie hier hoe je dit kan bekijken – dan kan best de eerste maaibeurt vroeg uitgevoerd worden (in mei). In het geval weidevogels broeden op het perceel moet hier uiteraard wel rekening mee gehouden worden.
- Het inbrengen van zaden werkt beter dan het inbrengen van maaisel. Met maaisel worden vaak maar een deel van de gewenste sleutelsoorten ingebracht, en ook zaden van minder gewenste grassoorten.
- Voor het introduceren van zaden in natuurgraslanden koop je geen zaden bij een zadenleverancier. Je verzamelt zaden van sleutelsoorten die voorkomen in natuurgraslanden of bermen in dezelfde ecoregio – zie dit artikel voor meer informatie. Let wel: introduceren van zaden vraagt een zeker protocol en een nauwkeurige handeling. Zie hier dit artikel om te weten hoe je dit best aanpakt. Er kan ook gewerkt worden met maaisel uit natuurgraslanden. Uit onze resultaten blijkt wel dat het inbrengen van zaad beter werkt. Met het maaisel breng je immers ook de minder gewenste grassen in, waardoor de grasdominantie de eerste jaren nog kan toenemen. Voor een bloemenweide in tuinen of parken kan je eventueel wel zaden aankopen. Werk met (neo-)inheemse soorten. Daarvoor adviseren we deze zaadleveranciers.
- Het is geen probleem om een beheer van een eerste vroege maaibeurt te combineren met het inbrengen van sleutelsoorten. Sleutelsoorten doen het prima bij een vroege maaibeurt. Zie hiervoor dit artikel.
- Daalt de productiviteit van de vegetatie, dan kan ratelaar zijn rol spelen – zie dit artikel. Vanaf dan kan overgestapt worden naar een latere maaibeurt.
- Wees flexibel en maai gefaseerd – productievere percelen maai je vroeger, percelen met ratelaar maai je pas na zaadzetting. Deze fasering in ruimte en tijd zorgt voor een bredere bloeiboog en is dus beter voor de geassocieerde biodiversiteit.
Welke data gebruiken we voor deze analyse?
De cijfers in dit artikel zijn afkomstig van alle drie de onderzoekssites: Gentbrugge, Makkegem en Melle.
Uitgevoerde beheermaatregelen
1/ 3xmaaien: drie maaibeurten, waarvan de eerste de eerste helft van mei voor 15/5 – de tweede in de loop van augustus en de derde in oktober
2/ 2xmaaien: twee maaibeurten, waarvan de eerste eind juni/begin juli (na 15/6) en de tweede in oktober.
3/ gestripte plots: hier werd de graszode afgesneden met een graszodesnijder en de bodem werd bewerkt met een rotoreg. Nadien werden deze proefvlakken beheerd zoals de proefvlakken 2xmaaien.
Uitgevoerde introducties:
A/ controleplots: geen introductie van sleutelsoorten
B/ introductie met maaisel: introductie van maaisel van biodiverse graslanden uit de nabije omgeving en binnen dezelfde ecoregio
C: introductie met zaden: zaden van sleutelsoorten werden aangekocht bij zadenleveranciers van inheemse autochtone zaden.