Citeren als:
Aaron De Decker en An De Schrijver (2025). Retranslocatie van graslansoorten: een vergeten praktijk die nu meer dan ooit nodig is. Website HOGENT, www.biodiversgrasland.be en www.biodiversgrasland.nl
Graslandherstel door middel van herintroductie stuit, ondanks de vaak positieve resultaten, nog vaak op kritiek. Zo hoor je vaak: “Als de omstandigheden juist zijn, zullen de soorten wel vanzelf terugkomen” of “Soorten helpen verspreiden is natuurvervalsing, de natuur is niet maakbaar”. Deze stellingen lijken echter meer vanuit een emotie te komen dan vanuit feiten. In dit artikel bespreken we waarom soorten niet zo makkelijk terugkeren, en duiken we in het verleden om te ontrafelen hoe het vroeger was.
Zou het kunnen dat we het verleden moeten gebruiken als wegwijzer bij het herstel van biodiverse graslanden? Onze analyse toont aan dat retranslocatie eigenlijk gewoon het toepassen is van een beheerpraktijk uit het verleden, net zoals maaien, begrazen en plaggen.
Aaron De Decker
Waar wachten we dan op?

Van nature kunnen verdwenen plantensoorten op twee manieren terugkeren: door kieming vanuit de zaadbank of door import van zaden door wind, water of dieren. Beide manieren blijken voor het herstel van biodiverse graslanden in vele gevallen echter niet te werken: de zaadbank is vaak leeg, stikstof is een sluipmoordenaar en zaden reizen niet zo makkelijk.
Waarom de zaadbank van graslanden vaak leeg is
Het kiemen van zaden van sleutelsoorten uit een nog aanwezige zaadbank is in graslanden vaak niet of maar beperkt mogelijk (Bekker et al., 2000; BOSSUYT & HERMY, 2003; Bossuyt & Honnay, 2008; Godefroid et al., 2018). Voor de typische sleutelsoorten van graslanden was het evolutionair immers niet voordelig om te investeren in langlevend zaad, maar wel in langlevende planten. Graslanden zijn immers stabiele biotopen met weinig verstoring. In onstabiele biotopen is het wél nuttig om te investeren in langlevend zaad. Daar vinden periodiek grootschalige verstoringen plaats waarbij veel nieuwe kiemplekken ontstaan en zaad uit de zaadbank kan kiemen. In slikken en schorren zorgen hoge rivierwaterstanden er bijvoorbeeld voor dat de begroeiing op slikplaten jaarlijks afsterft waardoor er in het voorjaar terug veel plaats is voor kieming uit de zaadbank en herkolonisatie. Door het uitblijven van dergelijke verstoringen in graslanden, is de beschikbaarheid aan kiemplekken echter steeds beperkt, en investeerden soorten eerder in vegetatieve vermeerdering en/of concurrentiestrategieën van zaailingen dan in langlevend zaad (Bossuyt & Honnay, 2008; Hölzel & Otte, 2004; Walck, 2005).

Toch zijn er binnen graslanden nog verschillen. Nattere graslanden zoals dotterbloemgrasland en grote vossenstaartgrasland, met een hogere dynamiek aan waterschommeling, hebben meer soorten met een persistente zaadbank zoals Poelruit (Thalictrum flavum) en Echte koekoeksbloem (Silene flos-cuculi) dan de droge graslandtypes zoals kalkgrasland en glanshavergrasland (BAKKER et al., 1996; Hölzel & Otte, 2004; Karlík & Poschlod, 2014). De daar voorkomende sleutelsoorten hebben veelal een zeer kortlevende zaadbank zoals Beemdkroon (Knautia arvensis) en Rapunzelklokje (Campanula rapunculus) en Wondklaver (Anthyllis vulneraria) en Gote centaurie (Centaurea scabiosa) (Godefroid et al., 2018).
Daarnaast is er ook een duidelijk verschil tussen graslandsoorten uit de vroege herstelfases en de echte sleutelsoorten van goed ontwikkelde biodiverse graslanden. Pinksterbloem (Cardamine pratensis), Grasmuur (Stellaria graminea) en Kruipende boterbloem (Ranunculus repens), soorten van de eerste fases van herstel richting biodivers grasland, hebben een langlevende zaadbank. Het zaad van echte sleutelsoorten overleeft meestal maar maximaal vijf jaar (Bekker et al., 2000; BOSSUYT & HERMY, 2003; Bossuyt & Honnay, 2008; Karlík & Poschlod, 2014).
Stikstof is sluipmoordenaar van graslandzaden
Naast de kortlevende zaadbank van typische sleutelsoorten zijn er ook externe factoren die een belangrijke rol spelen in de aan- of afwezigheid van zaden van gewenste soorten. Hoge stikstofdeposities putten op termijn de graslandzaadbank uit, al is de respons wel soortafhankelijk. Vele soorten komen tot kieming onder invloed van stikstofaanrijking, zelfs onder ongunstige kiemomstandigheden. Ook verzuring, een rechtstreeks gevolg van hoge stikstofdeposities, kan deze respons uitlokken. Verzuring leidt er bovendien toe dat zaailingen van sleutelsoorten een lagere overlevingskans kunnen hebben. In zure bodems komt immers het toxische aluminium vrij, wat het tere wortelgestel van ontluikend zaad aantast. Stikstofdepositie leidt er bovendien toe dat zaden gevoeliger zijn voor microbiële afbraakorganismen door de lagere C/N verhouding van de zaadhuid, wat zorgt voor een betere voedingsbodem en consumptie (Abedi et al., 2013; Basto et al., 2015; Ma et al., 2025; Zhang et al., 2019).
Naast de rechtstreeks negatieve gevolgen op de overlevingskans en kieming van zaden, heeft stikstofdepositie ook een invloed op de kwantiteit en kwaliteit van zaden. Sommige soorten vertonen een verminderde bloemvitaliteit onder stikstofaanrijking waardoor de kans op succesvolle zaadzetting kleiner is. Stikstofdeposities zorgen ook voor een hogere biomassaproductie en zo voor minder open kiemplekken. Ook bemesting van graslanden zorgt voor dezelfde processen en dus een verarming van de zaadbank (Basto et al., 2015; Ma et al., 2025).

Bemeste graslanden worden bovendien intensiever gemaaid, wat zaadzetting van de eventueel nog overgebleven sleutelsoorten verhindert (Zhang et al., 2019). In voormalig grasland dat omgezet werd tot akker vormt ploegen een bijkomende probleem. De daar nog aanwezige graslandzaadbank komt ook daar snel tot kieming, o.a. door de blootstelling aan zonlicht en zuurstof. Zelfs terug ondergewerkte zaden worden tot kiemen gestimuleerd. Kortlevende onkruid- en ruderale soorten zijn echter wel in staat onder deze omstandigheden een persistente zaadbank aan te leggen, welke soms tot wel 150 jaar kan overleven (Bossuyt & Hermy, 2003; Fabšičová et al., 2024; Hölzel & Otte, 2004).
Nood aan zonlicht
Spontane verbossing of bosaanplantingen zijn ook nefast (Bistea & Mahy, 2005; Bittnerova et al., 2018; Csontos et al., 1996; Milberg, 1995). Graslandsoorten verdwijnen geleidelijk aan als gevolg van het lichtgebrek, waardoor ook de zaadbank verdwijnt gezien het efemere karakter van de meeste graslandsoorten in de zaadbank. Afhankelijk van de situatie, kan het echter decennia duren vooraleer soorten volledig weggeconcurreerd zijn en dus ook verdwenen zijn uit de bodem. Toch zijn onderzoekers het eens dat de zaadbank alleen, onvoldoende is om te gebruiken voor graslandherstel na bos (Bistea & Mahy, 2005; Bittnerova et al., 2018; Csontos et al., 1996; Milberg, 1995).
Hoe graslandsoorten (niet) reizen
Bij gebrek aan een zaadbank is het vestigen van sleutelsoorten afhankelijk van hoe makkelijk zaden van buitenaf terugkomen, van zaadverspreiding. Om deze verspreiding te faciliteren hebben planten talloze morfologische aanpassingen ontwikkeld (Bakker et al., 1996; Walck, 2005). Zo worden soorten die afhankelijk zijn van mieren, kevers en muizen, zoals Beemdkroon, hooguit een tiental meter verplaatst (Bakker et al., 1996; Walck, 2005). Ook windverspreiders, waar de meeste graslandsoorten onder vallen, zijn hier vaak niet toe in staat. Mechanismen, zoals de aanwezigheid van pappusharen, laten immers slechts toe de valbeweging te vertragen. Horizontale verspreiding is vooral afhankelijk van voortstuwende windstoten. Bij lage graslandsoorten is de kans op zo’n windstoot vooraleer het zaad gevallen erg beperkt (Bakker et al., 1996; Walck, 2005).
Orchideeën zijn hier wel een uitzondering op, zij maken immers stofzaad wat hen toelaat over grote afstanden verspreid te worden (Bakker et al., 1996).
De mechanismen van typische graslandsoorten laten dus enkel toe om zich over vrij korte afstanden te verspreiden. Dat is nuttig voor verspreiding binnen een gemeenschap en binnen een perceel of gebied, maar voor verspreiding tussen gebieden dus niet, zeker niet in een sterk versnipperde regio zoals Vlaanderen (Hutchings & Booth, 1996).
Retranslocatie: een vergeten praktijk in graslandbeheer
Uit zowel de praktijk als de theorie blijkt dat het terugkomen van zaden van sleutelsoorten zonder menselijk ingrijpen niet evident is, zelfs al ligt het gebied midden tussen graslanden die zich al in een goede staat van instandhouding bevinden(Bakker et al., 1996; Hutchings & Booth, 1996). Ingrijpen lijkt met andere woorden noodzakelijk. Dit zorgt nog altijd voor heel wat discussie binnen de natuursector.
Toch leert de geschiedenis dat retranslocatie van zaden een common practice is uit het verleden. In Europa behoren graslanden al eeuwenlang van oudsher tot het agrarische landschap. In dat landschap had de mens ook toen al grote invloed op het verspreiden van zaden (Bakker et al., 1996; Walck, 2005). Zaad werd in en tussen gebieden verspreid door hun aanwezigheid in gras-klavermixen, in stalmest, door activiteiten van grazers, hooien en oogsten en artificiële inundatie. Zelfs gerichte introductie werd reeds toegepast. Zaden en hooi werden op plaatsen met een beperkte groei verspreid om zo de biomassaproductie op te krikken, een praktijk die tot vandaag doorgaat in Oost-Europese landen (Bakker et al., 1996; Rebanks, 2020; Walck, 2005).
Verspreiding door vee bleek daarbij ook erg belangrijk te zijn. In Duitsland werden op één schaap maar liefst 8511 zaden van wel 85 kalkgraslandsoorten teruggevonden! Planten zijn morfologisch en fenologisch dan ook aangepast aan verspreiding door dieren. Zo hebben sommige zaden weerhaken of borstelharen waarmee ze in de vacht van dieren blijven hangen. Andere soorten zorgen dan weer dat ze voldoende hoog groeien of gedurende een lange periode zaad zetten om zo de kans op meeliften aan de vacht of in de modder op poten te vergroten (Bakker et al., 1996; Walck, 2005). Van veel soorten die hier niet specifiek aan aangepast zijn, is ook aangetoond dat ze wel verspreid worden door consumptie door het vee. Zo werd in koeienmest tot 85.000 zaden van weegbree teruggevonden waarvan 58% nog tot kieming kwam (Bakker et al., 1996; Walck, 2005).

Het grotendeels verdwijnen van deze verspreidingsmechanismen wordt terecht dan ook steeds meer gezien als een van de belangrijke redenen van achteruitgang van graslandsoorten
J.P. Bakker
Waar wachten we op?
In de meer intensieve landbouwregio’s zoals Vlaanderen en Nederland zorgde een doorgedreven zaadreiniging, monoculturen van Engels raaigras, overbemesting, het ophokken van vee en het wegvallen van pastorale veeteelt ervoor dat de verspreiding binnen en tussen graslanden wegviel. De geschiedenis leert ons dat menselijke interventies al sinds mensenheugenis plaats vinden in halfnatuurlijke graslanden.
Bronnen
Abedi, M., Bartelheimer, M., & Poschlod, P. (2013). Aluminium toxic effects on seedling root survival affect plant composition along soil reaction gradients – a case study in dry sandy grasslands. Journal of Vegetation Science, 24(6), 1074–1085. https://doi.org/https://doi.org/10.1111/jvs.12016
Bakker, J. P., Poschlod, P., Strykstra, R. J., Bekker, R. M., & Thompson, K. (1996). Seed banks and seed dispersal: important topics in restoration ecology. Acta Botanica Neerlandica, 45(4), 461–490. https://doi.org/https://doi.org/10.1111/j.1438-8677.1996.tb00806.x
Basto, S., Thompson, K., Phoenix, G., Sloan, V., Leake, J., & Rees, M. (2015). Long-term nitrogen deposition depletes grassland seed banks. Nature Communications, 6(1), 6185. https://doi.org/10.1038/ncomms7185
Bekker, R. M., Verweij, G. L., Bakker, J. P., & Fresco, L. F. M. (2000). Soil Seed Bank Dynamics in Hayfield Succession. Journal of Ecology, 88(4), 594–607. http://www.jstor.org/stable/2648592
Bistea, E., & Mahy, G. (2005). Vegetation and seed bank in a calcareous grassland restored from a Pinus forest. Applied Vegetation Science, 8(2), 167–174. https://doi.org/https://doi.org/10.1111/j.1654-109X.2005.tb00642.x
Bittnerova, S., Ujházy, K., Hegedušová, K., Škodová, I., Ujházyová, M., & Janišová, M. (2018). Soil seed bank and above-ground vegetation changes during grassland succession: Is space-for-time substitution an alternative to re-sampling? Veränderung von Vegetation und Samenbank während der Sukzession eines Graslands: Kann space-for-time substitution eine Wiederholungsaufnahme ersetzen? TUEXENIA, 38, 347–370. https://doi.org/10.14471/2018.38.021
BOSSUYT, B., & HERMY, M. (2003). THE POTENTIAL OF SOIL SEEDBANKS IN THE ECOLOGICAL RESTORATION OF GRASSLAND AND HEATHLAND COMMUNITIES. Belgian Journal of Botany, 136(1), 23–34. http://www.jstor.org/stable/20794511
Bossuyt, B., & Honnay, O. (2008). Can the Seed Bank Be Used for Ecological Restoration? An Overview of Seed Bank Characteristics in European Communities. Journal of Vegetation Science, 19(6), 875–884. http://www.jstor.org/stable/25549236
Csontos, P., Horánszky, A., Kalapos, T., & Lokos, L. (1996). Seed bank of Pinus nigra plantations in dolomite rock grassland habitats, and its implications for restoring grassland vegetation. 88, 69–77.
Fabšičová, M., Vymyslický, T., Frei, I., Zdražílková, M., Smetanová, S., Winkler, J., & Jiroušek, M. (2024). The importance of soil seed banks for biodiversity restoration in degraded grasslands. Folia Geobotanica, 59(1), 17–37. https://doi.org/10.1007/s12224-024-09452-x
Godefroid, S., Pajolec, S., Hechelski, M., & Van Rossum, F. (2018). Can we rely on the soil seed bank for restoring xeric sandy calcareous grasslands? Restoration Ecology, 26, S123–S133. https://doi.org/10.1111/rec.12647
Hölzel, N., & Otte, A. (2004). Assessing soil seed bank persistence in flood-meadows: The search for reliable traits. Journal of Vegetation Science, 15(1), 93–100. https://doi.org/https://doi.org/10.1111/j.1654-1103.2004.tb02241.x
Hutchings, M. J., & Booth, K. D. (1996). Studies on the Feasibility of Re-Creating Chalk Grassland Vegetation on Ex-Arable Land. I. The Potential Roles of the Seed Bank and the Seed Rain. Journal of Applied Ecology, 33(5), 1171–1181. https://doi.org/10.2307/2404696
Karlík, P., & Poschlod, P. (2014). Soil seed-bank composition reveals the land-use history of calcareous grasslands. Acta Oecologica, 58, 22–34. https://doi.org/https://doi.org/10.1016/j.actao.2014.03.003
Ma, M., Eskelinen, A., Zhao, Y., Baskin, C. C., Xin, C., Zhang, P., Guo, Z., Zhang, H., Wang, X., Zhang, P., & Du, G. (2025). Multiple mechanisms associated with loss of seed bank diversity under nitrogen enrichment. Journal of Ecology, 113(3), 649–661. https://doi.org/https://doi.org/10.1111/1365-2745.14486
Milberg, P. (1995). Soil Seed Bank after Eighteen Years of Succession from Grassland to Forest. Oikos, 72, 3–13. https://doi.org/10.2307/3546031
Rebanks, J. (2020). Pastorale: Nalatenschap van een schaapherder. Hollands Diep.
Walck, J. (2005). The Ecology of Seeds. Seed Science Research, 15, 365–366. https://doi.org/10.1079/SSR2005226
Zhang, C., Willis, C. G., Ma, Z., Ma, M., Csontos, P., Baskin, C. C., Baskin, J. M., Li, J., Zhou, H., Zhao, X., Yao, B., & Du, G. (2019). Direct and indirect effects of long-term fertilization on the stability of the persistent seed bank. Plant and Soil, 438(1), 239–250. https://doi.org/10.1007/s11104-019-04024-x